vrijdag 1 april 2011

Standpunt van het Cultureel-Erfgoedoverleg over het Planlastdecreet

Voorontwerp van decreet houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd.

Situering
Op vrijdag 17 december 2010 keurde de Vlaamse Regering dit voorontwerp van decreet goed. Met het decreet hoopt de Vlaamse Regering een antwoord te bieden op de verzuchtingen voor vermindering van sectorale plan- en rapporteringverplichtingen voor de lokale en provinciale besturen. De uiteindelijke doelstelling is uiteraard het verhogen van de efficiëntie en effectiviteit door het toekennen van een grotere autonomie aan de lokale besturen.
De Vlaamse Regering wenst dan ook de plannings- en rapporteringscyclus te vernieuwen waarbij de financiële informatie gekoppeld wordt aan beleidsinformatie. Bovendien is het de bedoeling dat de Vlaamse overheid meer stuurt op hoofdlijnen en de operationele autonomie overdraagt aan de lokale besturen.
Dit voorontwerp van decreet is van toepassing op de subsidieregeling van verschillende sectoren, waaronder het Cultureel-erfgoeddecreet. Het Planlastdecreet kan grote gevolgen hebben voor alvast één aspect van het Cultureel-erfgoeddecreet.

Huidige decretale regeling
De subsidiëring van de cultureel-erfgoedsector wordt momenteel geregeld door het decreet van 23 mei 2008 houdende de ontwikkeling, de organisatie en de subsidiëring van het Vlaams cultureel-erfgoedbeleid, afgekort naar cultureel-erfgoeddecreet.

Met dit cultureel-erfgoeddecreet :
  • zet de Vlaamse overheid in op een ééngemaakt en performant steunpunt;
  • kent de Vlaamse overheid een kwaliteitslabel toe aan musea, culturele archiefinstellingen en erfgoedbibliotheken;
  • neemt de Vlaamse overheid verantwoordelijkheid op voor cultureel-erfgoedorganisaties die een rol spelen voor gans Vlaanderen en een internationale reflex hebben (~complementair beleid). Op basis van dat complementair beleid kunnen volgende organisaties een werkingssubsidie aanvragen bij de Vlaamse overheid:
    • musea ingedeeld bij het Vlaamse niveau;
    • culturele archiefinstellingen ingedeeld bij het Vlaamse niveau;
    • landelijke cultureel-erfgoedorganisaties voor volkscultuur;
    • landelijke expertisecentra voor cultureel erfgoed;
    • Archiefbank Vlaanderen;
    • de Vlaamse Erfgoedbibliotheek;
    • samenwerkingsverbanden met het oog op de versterking van de internationale profilering van kunstcollecties;
    • landelijke periodieke cultureel-erfgoedpublicaties.
  • ondersteunt de Vlaamse overheid het lokale cultureel-erfgoedbeleid door het sluiten van cultureel-erfgoedconvenants met gemeenten, een intergemeentelijk samenwerkingsverband en met de Vlaamse Gemeenschapscommissie;
  • ondersteunt de Vlaamse overheid het provinciale cultureel-erfgoedbeleid door het sluiten van cultureel-erfgoedconvenants;
  • subsidieert de Vlaamse overheid cultureel-erfgoedprojecten en eenmalige publicaties met een landelijke relevantie;
  • subsidieert de Vlaamse overheid internationale cultureel-erfgoedprojecten.
Duidelijkheid over de interne staatshervormingHet Cultureel-Erfgoedoverleg vraagt zich af waarom het cultureel-erfgoeddecreet opgenomen is in het planlastdecreet. Het planlastdecreet heeft immers alleen impact op de stedelijke en de provinciale culturele erfgoedconvenants. Alle andere regelingen in het cultureel-erfgoeddecreet, zoals de toekenning van kwaliteitslabels, hebben geen rechtstreekse subsidiëring tot gevolg of gaan om louter Vlaamse beleidsaangelegenheden.
Daarnaast is het niet eens duidelijk of de stedelijke en provinciale erfgoedconvenants, zoals die nu in het cultureel-erfgoeddecreet worden vermeld, blijven bestaan. Het ontwerpdecreet planlastvermindering past binnen het breder kader van het groenboek interne staatshervorming. Binnen deze beleidscontext krijgen de stedelijke cultureel-erfgoedconvenants een tijdelijk karakter met impulssubsidie toegedicht. Ook van de provinciale convenants, die de subsidiëring van het provinciale erfgoedbeleid regelen, blijft niet veel over. Alleen het provinciale depotbeleid blijft integraal behouden. Met andere woorden, de meeste domeinen in het erfgoeddecreet (stedelijke en provinciale erfgoedconvenants) waarop het planlastdecreet van toepassing is, worden door voorstellen binnen het eigen beleidskader (interne staatshervorming) onderuit gehaald.
Het is dan ook noodzakelijk om eerst duidelijkheid te scheppen over de impact van het witboek interne staatshervorming, vooraleer er maatregelen genomen worden die ingrijpen op de bestaande sectorale regelgeving. Indien de voorstellen in het groenboek van kracht worden, heeft het planlastdecreet immers totaal geen impact meer op het erfgoeddecreet. Het decreet planlastvermindering is een voorafname op beslissingen die nog genomen moeten worden.

Over planlast, planlust en planchaosHet is zeker positief dat het planlastdecreet zorgt voor uniformisering van de financiële en beleidsmatige processen. Alleen zo is benchmarking tussen de verschillende gemeenten en steden mogelijk. Het is ook nodig dat de rapportering voor de subsidiestromen uniformer wordt op het vlak van looptijd, beleidsplanning, controle en voortgangsbewaking (cfr. Memorie van toelichting planlastdecreet verwijzing naar bestuursakkoord 25/04/03). Om de planlast te verminderen, zijn goede afspraken nodig over de uniformisering van bewijslast.
Voor de cultureel-erfgoedconvenants werkt het planlastdecreet echter een planchaos in de hand. Eénzelfde instrument krijgt drie verschillende planregelingen. De stedelijke convenants worden opgenomen in het gecentraliseerde lokale beleidsplan. De intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zullen (hopelijk) in elke stad of gemeente in het lokale plan voorkomen en daarnaast een sectoraal beleidsplan voor het samenwerkingsverband uittekenen. Als laatste is er het cultureel-erfgoedconvenant met de VGC die een geheel eigen planning en timing kent.
Het Cultureel-Erfgoedoverleg onderschrijft het advies van de SARC dat er naast planlast ook planlust bestaat. De huidige reglementering voorziet inspraak van de stakeholders in het beleidsplan door een ver doorgedreven omgevingsanalyse. Het planlastdecreet dat nu op tafel ligt, suggereert weliswaar inspraak maar de vraag is hoe een lokaal bestuur deze specifieke inspraak zonder sectorale beleidsplanning kan garanderen. Hoe moet de inspraak van de lokale erfgoedpartners en alle andere partners en beleidsdomeinen die betrokken zijn bij een cultureelerfgoedbeleid gerealiseerd worden?

Personeelsbeleid, professionalisering en sectorale subsidies
Het cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008 en het museumdecreet 1996 en het decreet op de volkscultuur van 1998 daarvoor zorgden voor een sterke professionalisering van de erfgoedsector. Bij de erfgoedcellen alleen werken er op dit moment 50 à 60 professionelen aan een lokaal, een Vlaams of zelfs een internationaal erfgoedbeleid. Om een gedegen erfgoedbeleid te voeren dat niet alleen gericht is op de eigen stad of gemeente, maar inzet op expertise- en kennisuitwisseling, innovatie, digitalisering en de professionalisering van de volledige sector (van vrijwilligersverenigingen tot gemeentelijke en stedelijke instellingen) zijn er professionelen nodig die zorgen voor netwerking en synergie. Het Cultureel-Erfgoedoverleg vreest dat lokale besturen de personeelsformaties in geval van de invoering van het planlastdecreet de huidige erfgoedwerking zullen uithollen of anders invullen waardoor de opgebouwde expertise en het Vlaamse netwerk verloren gaan. Een verplichte basisvoorziening op vlak van personeel én een kwalitatief beleid dat verder gaat dan de eigen kerktoren, moeten gegarandeerd blijven.
Om die redenen sluit het Cultureel-Erfgoedoverleg zich aan bij het advies van de SARC om sectorale subsidiestromen te blijven voorzien als beleidsinstrument voor cultuur, jeugd, sport en erfgoed.

1 opmerking: