Het Cultureel-erfgoedoverleg is ernstig bezorgd over de nakende beslissingen omtrent een nieuw cultureel-erfgoeddecreet. In het bijzonder het model van de erfgoedcellen staat momenteel totaal op de helling.
Cultureel-erfgoedconvenants zijn een jong en dynamisch beleidsmiddel dat op korte termijn zijn meerwaarde en zijn bestaansrecht heeft verworven. Daarom is het belangrijk om de continuïteit zo veel mogelijk te behouden. De voorgestelde wijzigingen komen evenwel neer op een fundamentele koerswijziging in het Cultureel-erfgoeddecreet met vergaande gevolgen voor de hele cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen en voor het lokale cultureel-erfgoedveld in het bijzonder.
Het huidige cultureel-erfgoedbeleid deelt een belangrijke rol toe aan netwerken en expertisedeling met het oog op een optimale zorg voor en ontsluiting van het cultureel erfgoed. In de memorie van toelichting van het Cultureel-erfgoeddecreet lezen we dat de ontwikkeling van een netwerk van expertise een “noodzakelijke voorwaarde” is voor de uitbouw van een erfgoedbeleid. Wat verder lezen we bij de integrale erfgoedbenadering ¬- een van de basisprincipes van een hedendaagse erfgoedwerking - dat “deskundigheidsbevordering en kennisdeling door samenwerking binnen een netwerk van cultureel-erfgoedorganisaties en -actoren […] een sleutelbegrip [is]”. Met de huidige piste kan deze netwerklogica echter op geen enkele manier worden gewaarborgd. Lokale besturen die intekenen op de beleidsprioriteiten zien, gezien het huidige ontwerp van planlastdecreet, geen enkele aanmoediging of impuls om samen te werken of zelfs om hun ervaringen en praktijken te delen met andere besturen of organisaties buiten de eigen stad of het intergemeentelijke samenwerkingsverband. Voorliggende piste volgt duidelijk een totaal andere logica dan alle andere subsidielijnen binnen het Cultureel-erfgoeddecreet en staat ook haaks op de grondgedachte van het huidige Vlaamse cultureel-erfgoedbeleid. De vraag stelt zich waar de meerwaarde van deze piste kan liggen voor de cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen.
In de huidige cultureel-erfgoedconvenants is de ondersteuning van lokale erfgoedactoren een volwaardig spoor. Door het cultureel-erfgoedconvenant kan vandaag extra (financiële, logistieke, maar vooral ook inhoudelijke) ondersteuning worden gegeven aan lokale erfgoedorganisaties, bovenop de (structurele) ondersteuning die de betrokken lokale besturen al gaven. Die steun blijkt vandaag vooral een reële meerwaarde te zijn voor de lokale erfgoedverenigingen en de honderden kleinschalige musea, archieven en bewaarbibliotheken die vaak volledig draaien op de inzet van vrijwilligers. Via aparte subsidiereglementen, 1-op-1 begeleiding, vorming en allerhande ontmoetings- en netwerkmomenten hebben de cultureel-erfgoedcellen de voorbije jaren een belangrijke bijdrage geleverd in de verdere professionalisering van dit type van erfgoedorganisaties. Op basis van het complementair erfgoedbeleid zullen lokale besturen hun verantwoordelijkheid in de toekomst wel (blijven) opnemen tegenover de collectiebeherende (en vaak al sterk geprofessionaliseerde) organisaties. Maar de huidige, bijkomende ondersteuningsbepalingen voor erfgoedvrijwilligers dreigen volledig te verdwijnen met als risico een toenemende verwijdering tussen het professionele erfgoedveld en het lokale erfgoedverenigingsleven en, niet in het minst, een verwaarlozing van een belangrijk deel van het lokale erfgoed(veld).
Het systeem van de erfgoedcellen en erfgoedconvenants in de Vlaamse Gemeenschap is internationaal baanbrekend. Enerzijds zorgen zij voor een vernieuwde dynamiek waarvan vele fotobanken en kleinschalige toonmomenten stille maar drukbezochte getuigen zijn. De traditionele verkokering in deelvelden (museale praktijk, archivarische praktijk, volkskundige praktijk) werd succesvol overstegen. Anderzijds werken deze bemiddelaars of erfgoedmakelaars niet geïsoleerd. Ze zijn ook onderling verbonden en maken zo voor Vlaanderen (in de wereld!) een verschil en zorgen voor uitstraling. Vanuit een nauwe samenwerking tussen steden, gemeenten en professionele partners, wordt op lokaal niveau nationale en internationale expertise binnengehaald die op maat ingezet wordt.
Het gaat kortom om een model van synergie dat in alle richtingen – lokaal en Vlaams tot zelf internationaal - meerwaardes genereert.
Het Cultureel-erfgoedoverleg vraagt dan ook met aandrang het behoud van het instrument cultureel-erfgoedconvenant en cultureel-erfgoedcel.
Er is de voorbije jaren zwaar geïnvesteerd, zowel met Vlaams als met lokaal en intergemeentelijk (belastings)geld in de werking van culturele erfgoedcellen en, aldus, in het lokale erfgoedbeleid. Een stringent bestuurlijk denken zet dit nu allemaal op de helling. Voor een kennisregio als Vlaanderen zou het onbegrijpelijk zijn om die succesvolle, pionierende ervaring zomaar aan de kant te schuiven. Des te pijnlijker is dat de grote kwantitatieve en kwalitatieve doorlichting van de erfgoedsector (Project PRISMA), resultaten voorzien voor eind oktober 2011, zelfs geeneens worden afgewacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten